Wet tot nadere regeling van de wettelijke tijd
Wet van 16 juli 1958, tot nadere regeling van de wettelijke tijd
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, de wettelijke tijd nader te regelen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
1
De wettelijke tijd in Nederland is de Midden-Europese tijd.
2
Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur een tijdvak van het jaar bepalen, waarin de Midden-Europese Zomertijd geldt.
Artikel 2
Wanneer enig ambtelijk geschrift een tijdaanwijzing bevat welke betrekking heeft op het laatste uur van het tijdvak, bepaald bij Ons in artikel 1, tweede lid, bedoelde besluit, wordt bij de tijdaanwijzing aangegeven dat deze Midden-Europese Zomertijd betreft.
Artikel 3
De wetten van 23 juli 1908 (Stb. 236), van 23 maart 1918 (Stb. 165) en van 30 augustus 1946 (Stb. G 223) worden ingetrokken.
Artikel 4
Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriƫle Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 16 juli 1958
juliana
De Minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie,
struycken
Uitgegeven de eerste augustus 1958.
De Minister van Justitie,
samkalden